“Zonder Shu Qi had ik de film niet gemaakt”
Het grote gros van de wuxia films openbaart zich op uitbundige wijze vol dik aangezet drama, flitsende gevechten met mythische zwaarden en exotische martial arts stijlen. In die opzet hoort minimalisme doorgaans niet thuis. De Taiwanese regisseur Hou Hsiao Hsien (68) denkt daar anders over. Hij presenteert met The Assassin een minimalistische wuxia film waar de accenten duidelijk anders liggen.
Hou Hsiao Hsien maakt deel uit van de groep Taiwanese filmmakers die zich halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw profileren in de Nieuwe Taiwanese Cinema. Samen met filmmakers als Edward Yang en Tsai Ming-Liang zet Hou Hsiao Hsien zich af tegen de genrefilms en vooral op escapisme gerichte films die op dat moment de Taiwanese bioscopen bevolken. Ze willen realistische portretten van het Taiwanese leven. Echte verhalen over echte mensen, zowel in de stad als op het platteland. In de films van Hou Hsiao-Hsien zien we daarbij als voornaamste thema’s enerzijds de gevolgen van de geschiedenis op de levens van kleine lieden en anderzijds een kritische blik ten aanzien van de politieke ontwikkelingen in Taiwan sinds de Tweede Wereldoorlog. Daarbij toont hij de groeiende desintegratie van families en vervreemding van jongeren onder invloed van de industrialisatie en de groeiende consumptiemaatschappij. Hoewel hij aanvankelijk zelf ook lichte, commerciële komedies maakte als Cute Girls (1980), Cheerful Wind (1981) en The Green Green Grass of Home (1983), verlegd hij halverwege jaren tachtig zijn aandacht naar serieuzere films. De doorbraak komt in 1985 met A Time to Live and a Time to Die, de film die samen met Summer at Grandpa’s en het in 1987 verschenen Dust in the Wind een trilogie vormen over het opgroeien in een getroebleerde samenleving. Hij richt zich op de verhalen van Chinese families die naar Taiwan moeten vluchten en niet meer terug kunnen keren. Terwijl ouderen moeten leven met de pijn van de ontheemding, proberen jongeren hun weg te vinden in een onbekende samenleving. Vaak hartverscheurende verhalen waarmee vele Taiwanese gezinnen zich konden identificeren.
Dat Hou Hsaio Hsien met zijn nieuwe film The Assassin een wuxia avontuur presenteert lijkt een contradictio in terminis en rechtstreeks in te gaan tegen zijn overtuiging van begin jaren tachtig. Niets is minder waar, zo legt Hou Hsaio Hsien uit. Hij ziet The Assassin duidelijk in de lijn van zijn eerdere films. Ook nu gaat hij voor realisme en accepteert geen gekunstelde fantasiewerelden.
De wuxia films zitten diep geworteld in de Chinese geschiedenis en cultuur en tonen, zeker in de betere producties, een wervelende combinatie van traditionele dans, muziek, literatuur en martial arts. Hou Hsaio Hsien is al sinds zijn jeugdjaren een groot fan van de wuxia films en hij wilde er ook al jaren één maken. Maar waarom nu pas?
HHH: “Het heeft lang geduurd … Deze films zijn nu eenmaal moeilijk te maken. Maar ik moest hem nu wel maken omdat ik het nu zelf fysiek nog aan kan. Het verhaal voor The Assassin kende ik al heel lang. Ik las het voor het eerst toen ik op de universiteit zat. Toen heb ook heel veel van dit soort verhalen gelezen, maar dat deed ik ook in mijn jongere jaren al. Wat ik wel meteen vond was dat de actie en de gevechten van veel van deze verhalen vaak heel erg worden uitvergroot en daardoor niet meer realistisch zijn. Wat ik in mijn tijd aan de universiteit ook veel las waren de biografieën uit de Tang dynastie. Biografieën van allerlei soorten mensen en daarin sprak mij dus dit verhaal heel erg aan.”
Heel opvallend aan de wuxia films is dat zij vaak de nadruk leggen op mythische zwaarden, bijna sprookjesachtige gebeurtenissen en uiteenlopende vechtstijlen. Dat laat u heel nadrukkelijk achterwege.
HHH: “Inderdaad, dat heb ik heel bewust weggelaten. Voor mij is het belangrijkst dat de film realistisch is. Als je dat niet doet dan zijn er eigenlijk geen grenzen, dan kan het verhaal alle kanten op, zelfs de meest fantastische. Voor mij is belangrijk dat de acteurs en actrices binnen bepaalde grenzen, binnen een bepaald bereik kunnen opereren zodat het geloofwaardig blijft. Daarom is Shu Qi ook zo belangrijk. Haar eigen persoonlijkheid staat heel dicht bij de rol van Nie Yinniang, die ze in de film speelt. Ze is echt fantastisch, als actrice en als mens. Ik wist ook meteen dat Shu Qi zeer geschikt was voor de hoofdrol. Als Shu Qi de film niet had kunnen of willen maken, dan had ik deze film niet gemaakt. Zonder Shu Qi was de film er niet geweest”
U heeft ook al heel veel met haar samengewerkt…
HHH: “Klopt, ik heb vanaf Millennium Mambo steeds weer met haar samengewerkt. Daar is natuurlijk een reden voor. Ze is een uniek mens. Ik denk dat je ook zo iemand nodig hebt om een rol te spelen als in deze film. Je loopt in China snel de kans om voor zo’n rol tegen een erg toneelmatige actrice aan te lopen en dan wordt het weer te gekunsteld.”
De actie blijft heel realistisch en acceptabel. Wat mij daarbij wel opviel aan de montage is dat er heel contemplatieve scenes zijn en dat we vervolgens ineens als een donderslag bij heldere hemel in een actiescene zitten.
HHH: “Dat heeft ook weer te maken met dat realisme. Je kunt moeilijk een film openen waar iedereen meteen aan het heen en weer vliegen is. Hoewel die er natuurlijk wel zijn, haha. Ik ben letterlijk dicht bij de grond gebleven en dat was een belangrijk uitgangspunt voor de film. Maar de reden waarom dat het binnen de actiescenes ineens zo heftig is heeft alles te maken met het feit dat die actie ook schitterend en enorm snel en nauwkeurig kan zijn. Zonder enige aarzeling. Dat zie je terug in de montage.”
De verhalen uit de Tang dynastie (618 tot 907) staan bol van interessante wetenswaardigheden over het alledaagse leven. Hou Hsiao Hsien stak veel tijd in het lezen van deze verhalen om zo het leven van de mensen in die tijd in beeld te krijgen. Hij onderzocht ook de politieke context waarbinnen het verhaal van de film zich afspeelt. Het originele verhaal waar de film zich op baseert is maar heel kort. Ongeveer 1500 woorden. Dat kan een begrenzing zijn, maar ook een uitdaging als het aankomt op het schrijven van het scenario.
HHH: “Het is niet erg dat het verhaal heel kort is. Heel belangrijk voor mij is dat de verhalen van de Tang dynastie gebaseerd zijn op de werkelijkheid en dat ze daar ook heel duidelijk een reflectie van zijn. In de Tang dynastie was het zo dat er enorm veel verschillende grensstadjes waren die continu met elkaar oorlog voerden. De keizer kon niet ingrijpen. Dat was niet te doen in dat onmetelijk grote land en daarvoor was het centrale regime ook te zwak geworden. En dan krijg je eigenlijk de achtgrond van heel veel van dit soort verhalen uit de Tang dynastie. In het midden van die dynastie is er een revolte geweest waardoor het centrale gezag nog verder verzwakte. Hierdoor krijg je dat er allerlei facties en groeperingen zijn die elkaar bestrijden. In de verhalen wordt dat dan vaak uitvergroot en overdreven. Dan krijg je bijvoorbeeld dat mensen zich kunnen transformeren of dat ze over allerlei bovennatuurlijke krachten beschikken. Maarja, we hebben natuurlijk al genoeg films over Superman en andere bovennatuurlijke helden. Daar hoeft voor mij niet nog meer bij te komen. Ik wil binnen de grenzen blijven van wat voor een mens mogelijk is.”
U heeft wel heel veel vechtfilms films gezien.
HHH: “Zeker, maar degenen die ik dan misschien nog wel het meest bewonder zijn de Japanse films.
De Japanse chambara film is in uw ogen realistischer dan de Chinese wuxia?
HHH: “Jazeker. Vooral de Japanse samoerai films zijn meestal heel realistisch. Ik heb tijdens het maken van The Assassin ook verschillende malen gedacht aan de films van Akira Kurosawa. In de films van Kurosawa speelt de filosofie van de samoerai vaak een belangrijkere rol dan de gevechten. Ik keek de films zelf al toen ik nog heel jong was, al op de lagere school en toen sprak mij dat realisme al aan. In mijn jeugd had je nu eenmaal in Taiwan veel films uit Japan door de Japanse bezetting.
Was er in die periode wel wat anders te zien?
HHH: “Nou er waren wel allerlei films hoor in die tijd. Ik kan mij herinneren dat toen ik nog heel klein was dat er in het dorpje waar ik woonde drie bioscopen waren. Dat was dus best veel. We wilden altijd met de volwassen mee om naar de films te kijken. We spraken ze dan op straat aan of ze ons mee wilden nemen naar een film. Later maakten we zelf valse kaartjes en bedachten allerlei manieren om toch maar steeds weer in die films te komen. Maar ik keek alles wat er uitkwam.”
U werkte in het verleden veel met geïmproviseerde dialogen in uw films. De acteurs kregen een hoge mate aan vrijheid. Maar nu wordt er in de film een heel oud Chinees Mandarijn gesproken, dat eigenlijk alleen nog bestaat als geschreven taal en niet meer wordt gesproken.
HHH: “Ja, deze keer moesten mijn acteurs inderdaad dialogen uit het hoofd leren. Ik heb ze het scenario al in een heel vroeg stadium gegeven. Want de taal is echt heel anders. De taal is beknopt, met korte zinnen maar ook het vocabulaire wijkt flink af van het modern Chinees. Dat hebben vooraf allemaal goed onderzocht.
Is dat ook de reden dat er niet zo veel dialoog in de film zit?
HHH: “Uiteraard, ik heb de dialoog zoveel mogelijk ingeperkt. Behalve in de scenes waar de notabelen binnen de lokale regering overleggen. Die rollen worden gespeeld door een aantal acteurs die een achtergrond hebben bij de Peking Opera en die zijn dat taalgebruik gewend. Zij konden dat zo in één keer goed doen.”
In eerdere films liet u tijdens de opnames nog wel eens het scenario los en waren er geen repetities. Dat zal nu toch voor een aantal scenes niet mogelijk zijn geweest.
HHH: “Voor de vechtscenes, het paardrijden en de dansscenes hebben we flink getraind en geoefend. Maar toen iedereen de vaardigheden onder de knie had heb ik toch veel ruimte gegeven voor eigen inbreng. We hebben ook nu niet echt gerepeteerd. Iedereen was er zelf verantwoordelijk voor dat hij of zij de dingen kon en moest het dus ook goed doen. We filmden op 35 mm en als het dan niet goed was moesten we het over doen. Dat is met 35 mm film gewoon duur. Die verantwoordelijkheid zorgde ook wel voor de nodige druk bij de acteurs om het meteen goed te doen. Ze wisten wat ik van ze verwachtte.”
De voorbereiding aan de kant van de acteurs was fors. Hou Hsiao Hsien liet zijn acteurs veel boeken lezen en documentaires kijken over de betreffende periode, maar ook boeken over de Japanse samoerai. De voorbereidingen gingen ver, maar zijn er met al dat zwaardgekletter geen gewonden gevallen?
HHH: “Wel hoor, er zijn zeker gewonden gevallen. Hoewel het geen echte zwaarden en dolken waren hebben ze elkaar toch flink geraakt. Als ik eerlijk ben dan gingen de vechtscenes toch al heel slecht. De acteurs en actrices moesten heel veel oefenen. Als ze klaar waren met de oefeningen en we overgingen tot de opnames gingen ze ineens allemaal hele gekke gezichten trekken bij het uitvoeren van de bewegingen. Gezichten van pijn of wanneer ze ergens van schrokken. En dat wilde ik nu juist niet. Ik ben vervolgens apart met ze gaan oefenen op de juiste gezichtsuitdrukkingen tot ze dat onder de knie hadden en niet allerlei rare gezichten gingen trekken. Daarna hebben we de vechtscenes in allemaal kleine stukjes geknipt en zijn we het per stukje gaan oefenen en opnemen. Dat koste alleen erg veel tijd.”
Het heeft wel gewerkt want in de film hebben ze allemaal hele rustige, geconcentreerde gezichten.
HHH: “Ze zijn ook heel geconcentreerd en dat komt omdat we eindeloos hebben herhaald.”
Die concentratie past ook heel erg bij het beeld van de film. De cameravoering is uitermate beheerst, vol prachtige long take opnames van het landschap in het noordoosten van China. Het aanvankelijke plan was om de film op te nemen met een 16 mm Bolex camera.
Dat plan heeft Hou Hsiao Hsien uiteindelijk toch maar laten varen.
HHH: “We wilden de film inderdaad eerst opnemen met een 16 mm Bolex camera. We hadden er zelfs al twee gekocht. We hadden de oude Bolex camera’s met zo’n opwindveer. Dan kun je zo’n 20 tot 30 seconden filmen en dan moet je weer stoppen om hem op te winden. En in die momenten waar ik de camera weer moest opwinden moesten de acteurs dan doorspelen. Dan krijg je dus heel bijzondere jump cuts. Dat leek mij echt geweldig, maar mijn cameraman Mark Lee liet weten dat er te weinig licht door de lenzen van de camera kwam en er dus geen goede opnames mee konden worden gemaakt. We hebben het wel geprobeerd. We zijn in Japan, in Kyoto begonnen met de opnames maar dat liep uit op een mislukking en toen zijn we snel overgestapt op 35 mm.”
Waar lag voor u zelf de grootste uitdaging bij deze film. Het is immers in vorm en aanpak toch best een ommezwaai tegenover uw andere films?
HHH: “Dat waren de vechtscenes. Het moest er zo uitzien als in de Japanse films, het moest niet te gek worden, niet te ver over de top gaan. Daarvoor moest zo ontzettend veel voor worden geoefend.”
Komt er nog een wuxia film van Hou Hsiao Hsien?
HHH: “Jazeker, voor mij is één film natuurlijk niet genoeg. Ik wil er altijd twee of drie op een bepaalde manier maken en er zijn nog zoveel mooie verhalen.
Ik kan er niet op wachten….
HHH: “Maar ik ben wel heel langzaam, dus dat duurt nog even…
Constant Hoogenbosch